De begroting


De begroting, gestemd door de gemeenteraad, zoals wettelijk bepaald) en ter goedkeuring voorgelegd aan de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die toezicht op de Brusselse gemeenten uitoefent, is een jaarlijks document met een nauwkeurige raming van alle ontvangsten en uitgaven die in de loop van een dienstjaar kunnen worden gerealiseerd of verricht. De begroting is niet alleen een ramingsinstrument maar ook een machtigingsinstrument. Het is immers niet toegelaten om meer uit te geven dan in de begroting is voorzien. In de loop van het dienstjaar kan de gemeenteraad begrotingswijzigingen goedkeuren, in het bijzonder om onvoorziene uitgaven het hoofd te bieden. In de boekhoudcyclus vormt de begroting het initieel financieel document. Daarom heeft zij een bijzonder belang.

Er zijn gewoonlijk drie belangrijke aspecten verbonden aan het opstellen van een begroting:

  • een machtiging (wettelijke basis): door de goedkeuring van de begroting, geeft de gemeenteraad aan het college opdracht om de geplande uitgaven vast te leggen en de verwachte ontvangsten te realiseren;
  • een raming (financieel beheer): de begroting omvat alle ontvangsten en uitgaven die door het college werden gepland en vormt een prognose van de financiële toestand van de gemeente op het einde van het komende financiële dienstjaar;
  • een politieke daad (programma): via de toekenning van uitgavenkredieten voor de verschillende aangelegenheden van gemeentelijk belang is de begroting eveneens een financiële vertaling van het politieke programma van de gemeentelijke meerderheid die aan de macht is.

 

Binnen een gemeentebegroting wordt een onderscheid gemaakt tussen de gewone dienst en de buitengewone dienst.

Wanneer de ontvangsten meer bedragen dan de uitgaven, kan de gemeente reserves aanleggen. Deze spaarsom wordt uit de begroting “gehaald” via een toevoeging aan de reserves die ook in de begroting wordt opgenomen.

Omgekeerd kan de gemeente wanneer nodig spaartegoeden opnemen via een onttrekking aan de reserves. In een dergelijk geval mag alleen een gewoon reservefonds worden gebruikt voor de financiering van de gewone dienst. Het zou immers niet verstandig zijn om lopende uitgaven te financieren met de opbrengst uit de verkoop van vermogensgoederen.

 

De jaarrekening


Elk jaar stellen de gemeenten ook de jaarrekening van het afgelopen dienstjaar vast. Waar de begroting een raming van alle uitgaven en ontvangsten bevat, weerspiegelt de jaarrekening de reële ontvangsten waarvoor een daadwerkelijk recht is vastgesteld en de reëel aangegane en geboekte uitgaven (alle ontvangsten en uitgaven die daadwerkelijk tijdens het beschouwde dienstjaar zijn gerealiseerd). Na afloop van het dienstjaar zijn de werkelijke ontvangsten en uitgaven gekend. De vastgestelde verschillen tussen de voorziene (en tijdens het dienstjaar herschikte) begroting en de reële uitvoering ervan, liggen aan de basis van de daaropvolgende analyse en controle. De jaarrekening weerspiegelt de uitvoering van de begroting en haar wijzigingen. Daar waar de begroting slechts een raming of schatting van verplichtingen en vastgestelde rechten bevat, levert de begrotingsrekening – die qua vorm zeer dicht bij de begroting aanleunt – kostbare informatie over de verschillende realisatiefases van de ontvangsten en uitgaven. In dat opzicht vormt zij een meetinstrument voor de uitvoeringskwaliteit van de begroting.

De jaarrekening bestaat uit drie delen:

  • de begrotingsrekening: volgt het schema van de begroting en geeft voor de ontvangsten de begrotingsramingen, de vastgestelde rechten en de oninvorderbare ontvangsten en voor de uitgaven de begrotingsramingen en de aangerekende uitgaven aan.  De gemeenten onderscheiden ook toewijzingen en overdrachten naar volgende dienstjaren van aangerekende maar nog niet geboekte uitgaven (d.w.z. waarvoor geen bewijsstukken voorhanden zijn die een betaalbaarstelling mogelijk maken);
  • de balans en de resultatenrekening die, geënt op het model van de algemene boekhouding van privéondernemingen, daarnaast ook informatie verschaffen over schommelingen van het vermogen, de kasmiddelen, de schuld, het eigen vermogen en de vorderingen en schulden per 31 december;
  • de bijlagen met informatie die niet of niet duidelijk in de balans en resultatenrekening voorkomt. Deze worden bij de jaarrekening gevoegd overeenkomstig de vigerende regelgeving (jaarlijkse omzendbrief over de afsluiting van de gemeentelijke jaarrekening).

 

Resultaten en begrotingsevenwicht


In de begrotingsboekhouding bestaan er hoofdzakelijk twee soorten saldi:

  • het saldo eigen dienstjaar dat enkel betrekking heeft op de ontvangsten en uitgaven van het beschouwde dienstjaar, meer bepaald de vastgestelde en door de gemeente verworven rechten en de aangegane verbintenissen ten aanzien van haar schuldeisers tijdens het dienstjaar, ongeacht in welk dienstjaar ze worden vereffend;
  • het algemeen totaal dat ook rekening houdt met verrichtingen met betrekking tot voorgaande dienstjaren, inclusief overgedragen boni of mali en overboekingen.

 

De overzichtstabellen die systematisch in de begrotingen en jaarrekeningen van gemeenten voorkomen, zullen de resultaten weergeven die op de volgende wijze zijn berekend:

  • saldo eigen dienstjaar: ontvangsten van het eigenlijke dienstjaar (netto vastgestelde rechten) – uitgaven van het dienstjaar (verbintenissen);
  • algemeen totaal: resultaat van het eigenlijke dienstjaar + resultaat van voorgaande dienstjaren + overboekingen. De resultaten van de voorgaande dienstjaren zijn de samengevoegde boni of mali tot het jaar n-1. De overboekingen (toevoegingen aan de reserves of terugnemingen van reserves of voorzieningen) worden buiten het eigenlijke dienstjaar geboekt.

Artikel 252 van de nieuwe gemeentewet legt een niet fictief begrotingsevenwicht op.