De grondwet (artikelen 19 tot 21) garandeert de vrijheid van alle erediensten en verbiedt de burgerlijke overheid tussen te komen bij de benoeming van bedienaren van de eredienst en de werking ervan. Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat betekent dus dat de burgerlijke overheid niet mag tussenkomen in de organisatie of beoefening van de al dan niet erkende eredienst.

 

Het is belangrijk het religieuze aspect, dat uitsluitend de eredienst zelf betreft, en waarin de staat, het Gewest niet mag tussenkomen, te onderscheiden van het temporele aspect, dat betrekking heeft op al het materiële (gebouwen, infrastructuur, enz.). Voor de financiering van dit deel creëert de wetgever instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erediensten.

De grondwet bepaalt overigens dat de beoefening van de eredienst een openbare dienst is: de bevoegde overheid moet dus zorgen voor de nodige maatregelen en middelen om deze beoefening mogelijk te maken. De instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de eredienst worden hiertoe opgericht. Deze instellingen worden belast met het beheer van de materiële aspecten die de beoefening van de eredienst door de plaatselijke religieuze gemeenschappen mogelijk maken (de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst onderhouden, zorgen voor de infrastructuur, ...).

Erediensten zijn in 2002 een gewestbevoegdheid geworden inzake de erkenning van plaatselijke gemeenschappen (parochies en de tegenhangers daarvan uit de andere erediensten), de organisatie en financiering van de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erediensten en de huisvestingstoelagen voor de bedienaren van de erediensten, alsook het toezicht op de instellingen die de temporaliën van de eredienst beheren.


 

Op 23 december 2021 werd de organieke ordonnantie betreffende het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Zo hervormt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de wettelijke basis voor levensbeschouwelijke instellingen. 

 

Vanaf 1 januari 2023 zal de ordonnantie van toepassing zijn op alle erkende levensbeschouwelijke instellingen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en op de instellingen die een aanvraag tot erkenning indienen.

 

Ontdek de belangrijkste veranderingen

 

Tot 31 december 2022 blijft de informatie in de twee onderstaande tabbladen geldig. 

 

Belangrijkste veranderingen als gevolg van de nieuwe wetgeving

 

In vergelijking met het rechtskader dat tot vandaag van toepassing is en dat nog steeds gebaseerd was op het oude keizerlijk decreet van 1809 en op de wet van 1870 betreffende de temporaliën, heeft de ordonnantie van 10 december 2021 drie belangrijke doelstellingen

  • een gelijke behandeling verzekeren van alle erkende geloofsovertuigingen;
  • de administratieve processen vereenvoudigen;
  • de taken rationaliseren. 

​Meer specifiek:

  • Gebruik van een algemene woordenschat: zo worden de woorden 'kerk', 'moskee' of 'synagoge' vervangen door 'gebedshuis'; de openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die belast is met het beheer van het gebouw bestemd voor de uitoefening van de eredienst, wordt voortaan 'instelling' genoemd, ongeacht de eredienst. 
  • De ordonnantie hervormt de nadere regels voor financiering van de kerkfabrieken (alsook van soortgelijke protestantse, Israëlitische en anglicaanse instellingen), die overgaan van het gemeentelijk naar het gewestelijk niveau, i.e. het niveau waarop het bestuur van de islamitische en de orthodoxe eredienst al was georganiseerd (de gemeente komt niet langer financieel tussen). Alle instellingen worden dus door het Gewest gefinancierd.  
  • De overheid (het Gewest) zal niet langer automatisch de kosten op zich nemen voor de renovatie van de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst. Hooguit kan de overheid voorzien in een buitengewone financiële tussenkomst wanneer de instelling niet over voldoende financiële middelen zou beschikken. 
  • De financiële tussenkomsten, voortaan afkomstig van het Gewest ongeacht de eredienst (en dus niet langer afkomstig van de gemeente voor de anglicaans-katholieke, de protestantse en de Israëlitische eredienst), ten gunste van de instellingen voor het beheer van de eredienst worden beperkt tot 30% van de gewone uitgaven, of 40% indien verscheidene instellingen overeenkomen hun krachten te bundelen. Bovendien kan het bedrag van de tussenkomst door de overheid oplopen tot 40% voor één (en slechts één) emblematisch gebouw per eredienst. 
  • De instellingen voor het beheer van de eredienst zijn voortaan verplicht een meerjarenplan op te stellen, i.e. een prognose voor vijf jaar, wat samenvalt met de termijn voor vernieuwing van de raad van bestuur van de beheerinstelling.  
  • Het Gewest is de toezichthoudende overheid waarvan de regels worden vereenvoudigd en de termijnen worden ingekort. 
  • De tussenkomst voor de huisvesting van de bedienaar van de eredienst wordt stelselmatig een financiële vergoeding ten laste van het Gewest.  
  • De ordonnantie voorziet in de verplichting voor de raad van bestuur van de verschillende instellingen voor de eredienst om ten minste voor één derde uit vrouwen te bestaan. 
  • De raad van bestuur van de instelling moet een huishoudelijk reglement opstellen. 

Enkele aspecten nader bekeken ...

Erkenning van de levensbeschouwelijke gemeenschap en intrekking van de erkenning

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de organisatie en de erkenning van de plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen en de erkenning van de eredienst zelf. De organisatie en de erkenning van de plaatselijke gemeenschappen behoren tot de bevoegdheid van het Gewest. De erkenning van de eredienst zelf is federale bevoegdheid gebleven.  Er worden momenteel zes erediensten erkend: de katholieke, protestante, Israëlitische, anglicaanse, islamitische en orthodoxe eredienst. 

De tekst van de ordonnantie gebruikt generieke termen opdat, in geval van erkenning van een bijkomende eredienst, die probleemloos in de regelgeving kan worden opgenomen. 

Deze erkenning bestaat erin vast te stellen dat een groep personen zich heeft georganiseerd om samen eenzelfde eredienst te beoefenen. Eens de gemeenschap is erkend, verleent de regering aan deze gemeenschap de toestemming om de publiekrechtelijke instelling op te richten die moet toelaten de materiële voorwaarden te creëren en te beheren zodat de gemeenschap haar eredienst kan beoefenen. 

De ordonnantie stelt de erkenningscriteria vast voor de nieuwe plaatselijke gemeenschappen (gemeenschappen die nog niet gefinancierd zijn op het ogenblik van inwerkingtreding van de ordonnantie). 

De levensbeschouwelijke gemeenschappen die vóór de inwerkingtreding van de ordonnantie werden 

gefinancierd door een of meerdere gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, of door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf, en waarvoor de minister van Justitie de kosten van een functie van bedienaar voor zijn rekening nam, worden als erkend beschouwd. 

Het initiatief tot erkenning wordt genomen door het representatief orgaan (het bisdom, de synode, de executieve enz.) op voorstel van dit orgaan kunnen deze nog niet erkende gemeenschappen de erkenning verkrijgen. 

De regering houdt rekening met een hele reeks criteria om de nieuwe plaatselijke gemeenschap te erkennen:

  • De gemeenschap staat al ten minste drie jaar op de lijst die het representatief orgaan heeft bezorgd ; 
  • De gemeenschap heeft een begrotingsraming en een rekeningafsluiting ingediend ; 
  • De gemeenschap telt een aantal leden dat groter is dan 200 ; 
  • Het advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente ; 
  • Het gebouw dat voor de uitoefening van de eredienst bestemd is, voldoet aan de veiligheidsnormen en stedenbouwkundige wetgeving ; 
  • Het gebouw dat bestemd is voor de uitoefening van de eredienst, is gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ; 
  • De maatschappelijke zetel van de gemeenschap is gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ; 
  • De personen die worden aangesteld om deel uit te maken van de raad van bestuur verbinden zich er schriftelijk toe de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken correct toe te passen ; 
  • Zij verbinden zich er tevens toe uit de raad van bestuur elk individu uit te sluiten dat zou handelen of dat zou aanzetten tot handelen in strijd met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk en van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, en tevens alle activiteiten en geschriften uit te sluiten die met deze normen in strijd zijn ; 
  • De minister van Justitie heeft een gunstig advies uitgebracht ; 
  • De gemeenschap verbindt zich ertoe de uitoefening van de eredienst in hoofdberoep aan een bedienaar toe te vertrouwen van wie de wedde door de Federale Overheid ten laste genomen wordt ; 
  • De plaatselijke gemeenschap heeft een benaming voorgesteld die gebruikt dient te worden in het Nederlands en in het Frans voor de instelling. 

De regering mag deze erkenning intrekken

De intrekking van de erkenning heeft als gevolg dat de plaatselijke gemeenschap haar statuut van publiekrechtelijk rechtspersoon verliest. Ze verliest dus haar recht om de wedde van een bedienaar ten laste te doen nemen door de federale overheid (FOD Justitie). Ze verliest ook de fiscale voordelen en eventueel de stedenbouwkundige voordelen die verbonden zijn met haar statuut alsook de eventuele financiële tussenkomst vanwege de overheid. 

 

De erkenning kan worden ingetrokken in de hierna beschreven gevallen : 

  • indien er niet langer wordt voldaan aan deze voorwaarden voor erkenning ; 
  • indien de ontzetting van de instelling werd vastgesteld gedurende drie opeenvolgende dienstjaren (zie punt 4) ; 
  • indien een gift werd aangenomen zonder de daartoe bestemde machtigingsprocedure in acht te nemen ; 
  • indien de regering vaststelt dat de leden van de raad van bestuur niet zijn verkozen noch aangesteld overeenkomstig de geldende bepalingen. 

 

Registratie

Het representatief orgaan moet elk jaar de lijst van aangesloten, erkende en niet-erkende plaatselijke gemeenschappen naar de Brusselse regering sturen. 

De regering registreert de plaatselijke gemeenschappen die nog niet erkend zijn. 

De ordonnantie voorziet ook in de mogelijkheid van vrijwillige "registratie" van niet-erkende gemeenschappen die niet bij een representatief orgaan zijn geregistreerd, wanneer voor de betrokken eredienst een aanvraag om erkenning op federaal niveau is ingediend. 

Deze registratie is voor de regering een gelegenheid om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de geloofsgemeenschappen die op het grondgebied van het Gewest zijn gelegen. 

De vrijwillige aangifte van deze gemeenschappen kan gevolgen hebben op het vlak van belastingvrijstelling en stedenbouwkundige voorschriften. Bovendien heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de zesde staatshervorming bevoegdheden gekregen op het gebied van preventie. In dit verband is het passend om de inlichtingen over zoveel mogelijk geloofsgemeenschappen op te nemen. 

Daar een van de criteria voor de erkenning van een geloofsgemeenschap de duur van haar bestaan is, maakt deze voorafgaande registratie het ook mogelijk het stabiele bestaan van een geloofsgemeenschap gedurende een voldoende lange periode om aanspraak te kunnen maken op erkenning te verifiëren en te kwantificeren (een wachttijd van drie jaar na de registratie bleek voldoende te zijn). 

Instelling belast met het beheer van de materiële belangen

Eens de geloofsgemeenschap is erkend, geeft de regering, op voorstel van het representatief orgaan, toestemming voor de oprichting van een instelling met rechtspersoonlijkheid die tot taak heeft de erkende plaatselijke gemeenschap de materiële omstandigheden te bezorgen die nodig zijn voor de uitoefening van de eredienst. De instelling is belast met het onderhoud en de bewaring van het gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor de uitoefening van de eredienst en met het beheer van haar goederen en financiële middelen.  

Ze wordt beheerd door een raad van bestuur die ten minste 5 leden telt.  

De wijziging die onder de aandacht moet worden gebracht ten opzichte van de wetgeving die nog tot 1 januari 2023 van toepassing is, is de verplichting van gemengde samenstelling van de raad: maximaal twee derde van de leden is van hetzelfde geslacht.  

De regering kan evenwel bij besluit voorzien in de mogelijkheid om van deze samenstellingsregel af te wijken. 

Dit orgaan wordt om de vijf jaar vernieuwd en het nieuwe team moet een vijfjarenplan opstellen. 

Wanneer een lid tijdens zijn mandaat vervangen moet worden, zet de plaatsvervanger het oorspronkelijke mandaat voort. 

Een mandaat mag niet langer dan twee maanden vacant blijven en zo er binnen de vastgestelde termijn geen vervanger is gevonden, worden de plaatsvervangende leden ambtshalve aangewezen door het representatief orgaan (op voorstel van de voorzitter van de raad van bestuur). 

De leden van de raad van bestuur moeten lid zijn van de gemeenschap en de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op de dag van de verkiezingen. 

De ordonnantie voorziet in gevallen van onverenigbaarheid. 

De hierna genoemde personen kunnen geen lid zijn van de raad van bestuur : 

- de echtgenoten, de samenwonenden en de familieleden of verwanten tot in de derde graad ; 

- elke persoon die een vergoeding of een toelage ontvangt van de plaatselijke gemeenschap ; 

- de leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement ; 

- de ministers en staatssecretarissen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ; 

- de burgemeesters en schepenen, de gemeenteraadsleden, de voorzitters en leden van de vaste bureaus van de OCMW's en de OCMW-raadsleden ; 

- de bedienaar van de gemeenschap (die niettemin met raadgevende stem aan de vergaderingen mag deelnemen). 

In geval van verkiezing of aanwijzing van nieuwe leden zorgen het representatief orgaan, de plaatselijke gemeenschap en de raad van bestuur ervoor dat er voldoende kennisoverdracht is om de raad van bestuur in staat te stellen doeltreffend te besturen. 

De raad van bestuur stelt een huishoudelijk reglement op. 

Financieel beheer van de instellingen

De raad van bestuur van de instelling legt de begroting van de instelling vast voor het volgende boekjaar. Hij stelt de rekening van het vorige jaar vast. 

De regering stelt het model van de begroting vast en bepaalt de begrotings- en boekhoudkundige regels. Ze stelt het model van de rekening en van de inventaris van de onroerende goederen vast. 

Zo de ontvangsten van de instelling ontoereikend zijn om de gewone uitgaven te dekken, is het in alle gevallen het Gewest en niet langer de gemeente die financiële steun toekent die echter niet meer mag bedragen dan 30% van de gewone uitgaven, exclusief de kosten van leningen. 

Bovendien zet de ordonnantie de instellingen ertoe aan om hun krachten te bundelen. De instellingen die van deze mogelijkheid gebruik maken, genieten dan een interventieratio berekend op basis van 40% van de gewone uitgaven exclusief de kosten van leningen. 

Daar de enige opdracht van de instellingen bestaat in het beheer van een enkel gebouw, laat de administratieve groepering toe de uitoefening van deze opdracht te rationaliseren. Opdat instellingen zouden kunnen samenwerken, moeten ten minste drie instellingen een groep vormen. De samenwerking heeft geen vermogensrechtelijke gevolgen, daar elke instelling die deel uitmaakt van de vereniging eigenaar blijft van haar vermogen. De vereniging, zelf een publiekrechtelijke rechtspersoon, heeft als enige taak de cijfers van de rekeningen en begrotingen van de geassocieerde leden te compileren. Alleen de gecompileerde cijfers worden toegestuurd aan de gewestelijke administratie, die bijgevolg minder documenten dient te verwerken. 

In geval van vereniging van instellingen wordt de interventieratio van 40 % berekend op basis van alle instellingen die deel uitmaken van de vereniging. De financiële tussenkomst wordt dus verdeeld over de verschillende instellingen naargelang de noden van elke instelling; de instellingen die deel uitmaken van een vereniging, moeten zich dus solidair tonen. Dankzij dit mechanisme kunnen instellingen waarvoor een tussenkomst van 30 % of zelfs 40 % niet zou volstaan om hun tekort weg te werken, dus profiteren van de tussenkomst ten voordele van een andere gemeenschap die zelf geen nood zou hebben aan een financiële tussenkomst.  

Er wordt ook een hoger percentage van tussenkomst toegepast wanneer de instelling belast is met het onderhoud van een gebouw dat als emblematisch is verklaard door het representatief orgaan

Sommige erediensten hebben immers een hiërarchie van hun gebedshuizen. Het meest bekende geval is dat van de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. 

Elk representatief orgaan kan het gebouw aanwijzen dat het als emblematisch beschouwt voor alle levensbeschouwelijke gemeenschappen die het vertegenwoordigt. Het kan gaan om slechts één gebouw per eredienst. De instelling die belast is met het beheer van het emblematisch verklaarde gebouw kan dus, zonder met andere instellingen samen te werken, een financiering tot 40 % van haar gewone uitgaven genieten. 

Met het oog op rationaliteit en administratieve vereenvoudiging wordt het begrotingsbeheer 

geïnformatiseerd. Het unieke rekeningstelsel zal dit vergemakkelijken.

 

Ontzetting van een instelling

De ontzetting wordt uitgesproken wanneer een instelling haar begrotings- en boekhoudkundige verplichtingen niet nakomt: het gaat bijvoorbeeld om een instelling die haar begroting en rekening niet binnen de gestelde termijn aan de regering toezendt. 

Deze ontzetting leidt tot de intrekking van het recht op financiering door de burgerlijke overheid (het Gewest). De ontzetting heeft niet rechtstreeks als gevolg dat de erkenning wordt ingetrokken. Wanneer de ontzetting van een instelling echter gedurende drie opeenvolgende dienstjaren wordt uitgesproken omdat zij haar rekening of begroting niet heeft ingediend, wordt haar erkenning automatisch ingetrokken. 

Het administratief toezicht

Toe te sturen akten 

De gemeente komt niet langer tussenbeide. 

Instellingen voor de eredienst zijn verplicht de volgende documenten toe te sturen aan de regering en aan het representatief orgaan : 

- de begroting ; 

- de jaarrekening ; 

- de civielrechtelijke handelingen, inzonderheid overheidsopdrachten voor een bedrag van meer dan € 30.000 ; 

- de aanvaarding van giften voor een bedrag gelijk aan of hoger dan € 12.500 ; 

- de vaststelling dat werkzaamheden nodig zijn aan een gebouw dat bestemd is voor de uitoefening van de eredienst ; 

- de aanname van een bestek voor de werken aan een gebouw bestemd voor de uitoefening van de eredienst ; 

- de beslissing van gunning van een overheidsopdracht voor deze werken ; 

- de overeenkomst waarin de rechten en plichten worden vastgelegd met betrekking tot een gebouw bestemd voor de uitoefening van de eredienst. 

De termijn voor deze toezending is 20 dagen vanaf de datum waarop de beslissing is genomen. 

De ordonnantie bepaalt dat de regering (bij besluit) aan deze lijst andere akten kan toevoegen die de raden van bestuur dan moeten toesturen. 

De raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen doet de regering en het representatief orgaan ook elk kwartaal de lijst toekomen van alle andere akten dan die welke op grond van de bovenstaande opsomming moeten worden toegezonden. Deze lijst bevat een korte beschrijving van deze akten. 

Binnen twintig dagen na ontvangst van de lijst kunnen de regering en het representatief orgaan een in de lijst opgenomen akte opeisen. 

De regering kan, ook op de hoofdzetel van de instelling, alle inlichtingen en elementen verzamelen die nuttig zijn voor de controle. 

 

Type toezicht dat op deze akten wordt uitgeoefend

De begroting en de jaarrekening worden gelijktijdig aan de regering en het representatief orgaan toegezonden. Ze worden goedgekeurd of gewijzigd door het representatief orgaan, dat de goedgekeurde of gewijzigde begroting of rekening binnen de 40 dagen aan de regering toezendt. De regering heeft op haar beurt 40 dagen om de begroting of de rekening definitief vast te stellen

Het gebrek aan toesturen van de begroting (naar het representatief orgaan of de regering) kan leiden tot de ontzetting van de instelling, wat dan weer leidt tot het verlies van het recht op de tussenkomst van het Gewest voor de gewone uitgaven die niet worden gedekt door de ontvangsten van de instelling. 

In principe wijzigt de regering de ingediende begroting niet meer, tenzij er sprake is van een kennelijke fout of bewezen onwettigheid of indien de begroting het in het meerjarenplan voorziene financieringsplafond niet respecteert. Het representatief orgaan kan worden verzocht aanvullende informatie te verstrekken over mogelijke gewestelijke financiële tussenkomsten die niet in het al goedgekeurde meerjarenplan waren opgenomen. 

Het bijzonder goedkeuringstoezicht betreffende de begroting is alleen van toepassing in gevallen waarin de begroting van de instelling niet-geplande uitgaven voor de gewestelijke overheid met zich meebrengt. Zijn niet langer onderworpen aan de goedkeuring van de regering : 

  1. de begrotingen die geen enkele gewestelijke financiële tussenkomst impliceren ; 
  2. de begrotingen die een financiële tussenkomst omvatten zonder de tussenkomst te overschrijden die al was opgenomen in een meerjarenplan dat ter gelegenheid van een vorige begroting werd goedgekeurd. 

Alleen in geval van overschrijding van een reeds geplande gewestelijke tussenkomst beschikt de gewestelijke autoriteit over een discretionaire bevoegdheid. Voor zover er voor de gewestelijke tussenkomst een maximum is vastgesteld ten aanzien van de gewone uitgaven, behoudens kosten van leningen, kan alleen een overschrijding van dit maximum a priori een besluit van niet-goedkeuring rechtvaardigen. 

Civielrechtelijke handelingen, met name overheidsopdrachten van meer dan € 30.000 en de aanvaarding van giften van € 12.500 of meer, zijn onderworpen aan het bijzonder goedkeuringstoezicht van de regering, a posteriori, en aan het advies van het representatief orgaan. De toezichtstermijn duurt 40 dagen. 

Met civielrechtelijke handelingen worden de juridische handelingen met een budgettaire weerslag tussen de instelling en derden bedoeld. 

De vaststelling dat werken noodzakelijk zijn moet ter informatie naar de regering worden verzonden. 

De aanname van een bestek voor werken aan een gebouw bestemd voor de uitoefening van de eredienst en de beslissing tot gunning van een overheidsopdracht voor deze werken zijn onderworpen aan de goedkeuring van de regering binnen een termijn van 40 dagen. 

De akten die op basis van de lijst van korte uiteenzettingen worden gevraagd binnen de 20 dagen vanaf de ontvangst van de lijst, zijn dan weer onderworpen aan het algemeen toezicht van schorsing en/of vernietiging.  

De regering kan een akte vernietigen of de uitvoering ervan opschorten zo de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen zijn bevoegdheden te buiten gaat, de wet schendt of het algemeen belang schaadt. Het schorsingsbesluit moet worden genomen binnen de termijn van 40 dagen vanaf de ontvangst van de akte door de regering. 

Het vernietigingsbesluit moet worden genomen binnen de termijn van 40 dagen vanaf de ontvangst van de akte van de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging door de regering of vanaf de ontvangst door de regering van de akte waarbij de raad van bestuur van de instelling de geschorste akte heeft gerechtvaardigd. 

 

Het dwingend toezicht wordt gehandhaafd. 

Na twee opeenvolgende, uit de briefwisseling of digitale middelen blijkende waarschuwingen met kopie aan het representatief orgaan, kan de regering één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de leden van de raad van bestuur van de instelling of van de vereniging van instellingen die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, teneinde de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, ordonnanties, algemene reglementen en besluiten van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. 

 

In geval van een vermoeden van buitenlandse inmenging stelt de regering onverwijld de diensten van Brussel Preventie en Veiligheid op de hoogte, die vervolgens het nodige moeten doen ten aanzien van de bevoegde federale diensten (bv. de Staatsveiligheid). 

Onderhoud van de gebouwen bestemd voor de uitoefening van de eredienst

De raad van bestuur van de instelling ziet toe op het goede onderhoud van het gebouw of gedeelte van het gebouw bestemd voor de uitoefening van de eredienst. 

Ofwel wordt het gebouw gehuurd en dan is de wetgeving inzake huurcontracten van toepassing, ofwel heeft de raad een zakelijk recht en moet hij zelf de nodige investeringen doen. 

Zo de raad houder is van een zakelijk recht op het gebouw en de staat van het gebouw of van het gedeelte van het gebouw bestemd voor de eredienst investeringswerkzaamheden vereist, stelt de raad van bestuur van de instelling de regering en het representatief orgaan daarvan in kennis. 

De regering kan voorzien in een buitengewone financiële tussenkomst wanneer de instelling niet over voldoende financiële middelen zou beschikken om de toegestane investering volledig voor haar rekening te nemen. 

De financiering van eventuele investeringsuitgaven moet van geval tot geval worden bekeken en wordt derhalve niet strikt geregeld door de bepalingen van de ordonnantie. 

De investeringen moeten in overeenstemming zijn met de geldende voorschriften inzake overheidsopdrachten. De ordonnantie stelt elke fase van de procedure nauwkeurig vast en bepaalt dat de regering haar goedkeuring moet verlenen. Het is duidelijk dat niet elke akte die een instelling aan de regering zou toesturen bij die regering aanhangig zal worden gemaakt. Daar het om een ordonnantie gaat, i.e. om een besluit van het Parlement, kan dit laatste alleen taken toevertrouwen aan zijn regering. De regering kan bepaalde taken delegeren aan de minister die bevoegd is voor de instellingen die belast zijn met het beheer van de materiële belangen van de erkende plaatselijke levensbeschouwelijke gemeenschappen. Op zijn beurt kan de minister sommige van de hem toevertrouwde taken delegeren aan ambtenaren die hij zal moeten aanwijzen. Hoewel de bepaling omslachtig kan lijken, maakt ze het mogelijk dat de instelling in elke fase van de procedure wordt begeleid. Dit is bijzonder belangrijk in de hypothese dat het financieel plan, dat moet worden opgemaakt voor elk project van investeringswerken aan het gebouw bestemd voor de eredienst, voorziet in een buitengewone subsidie van het Gewest. Er moet immers worden vermeden dat een instelling verbintenissen aangaat zonder het akkoord van het Gewest terwijl dit Gewest een deel van de financiering voor zijn rekening neemt. 

Huisvestingstoelage van de bedienaar

Wanneer de instelling geen woning heeft voor de bedienaar van de eredienst, betaalt de regering een toelage aan de betrokkene. 

Het gaat om een tussenkomst die niet noodzakelijk het bedrag van de huur dekt. 

De regering heeft het recht aan de bedienaar te vragen zijn huisvestingskosten te bewijzen. De toelage is slechts verschuldigd op voorwaarde dat de FOD Justitie de wedde van de bedienaar van de eredienst voor zijn rekening neemt. Per gemeenschap kan er slechts één aanvraag voor huisvestingstoelage worden ingediend. 

De gemeenten mogen de eigendom van de pastorieën die zij nog zouden bezitten, overdragen aan de instelling. 

Ten tijde van de Franse Revolutie werden sommige pastorieën namelijk aan de gemeenten gegeven, die verantwoordelijk waren voor het onderhoud ervan en verplicht waren ze ter beschikking te stellen van de bedienaars. De gemeenten mogen deze gebouwen nu kosteloos aan de instelling overdragen. Op die manier worden ze bevrijd van een last. De eigendomsoverdracht geschiedt kosteloos, i.e. zonder betaling van registratierechten.